Kelvin Wilson reconstrueerde de inrichting van de synagoge zoals dat er in de negentiende eeuw uit zal hebben gezien. Tijdens de dienst trokken de sjoelgangers hun gebedskleed, de ‘talliet’, over het hoofd.
Kelvin Wilson reconstrueerde de inrichting van de synagoge zoals dat er in de negentiende eeuw uit zal hebben gezien. Tijdens de dienst trokken de sjoelgangers hun gebedskleed, de ‘talliet’, over het hoofd. Foto:

DE SYNAGOGE VAN RIDDERKERK

Het is algemeen bekend dat het ruim twee eeuwen oude huis aan de Benedenrijweg nummer 9, op de hoek met de Kerksteeg, een joodse synagoge herbergt. In 1835 voor het eerst als gebedshuis in gebruik genomen door een familie van slagers, augurkenverkopers en marskramers, werd het pand in 1863 officieel tot bijkerk van de Dordtse synagoge benoemd. Voortaan hoefden de Joden in Ridderkerk en omringende dorpen niet zo ver te reizen, en mochten zij op de sjabbat en op hun feestdagen in het Ridderkerkse dorpshart bijeen komen.

In 1924 werd de synagoge bij gebrek aan geld en aan ‘minjan’ (het vereiste minimum van tien volwassen joodse mannen om de gebedsdienst te mogen houden) opgeheven. De inboedel werd verkocht. Nog eens een halve eeuw later stuurde de Rijksdienst een fotograaf langs om de resten van het interieur vast te leggen. En toen ging de deur op slot. De synagoge van Ridderkerk is nu een slaapkamer.

Staat u buiten en denkt u echter de muren weg, dan ziet u een hoog houten koepeldak. Tussen de ramen aan de oostzijde van het huis (het meest dicht bij Jeruzalem) vinden we een puntdakje: hieronder stond eens de ‘aron hakodesj’, de kast waar men de Thorarollen in bewaarde. Inmiddels verdwenen, maar een vast punt in elke ‘sjoel’: de ‘biema’, het verhoogde kansel waar de voorganger uit de Thora las. Als er getrouwd werd, zette men er een baldakijn overheen.

Tot het mobiele interieur zullen stoelen of banken hebben gehoord, aan weerszijden van de ‘biema’. Uiteraard zal er een negenarmige kandelaar hebben gestaan, de ‘chanoekia’. Uit de boedelverkoop komen we ook te weten dat bezoekers hun handen wasten in een tinnen wasfontein, en dat er een zilveren beker tot hun beschikking stond. Tijdens de dienst blief één man op de ‘sjofar’, een ramshoorn, een ander zong.

Voor de joodse vrouwen was er een aparte ruimte: de deur met versierde spijlen is bewaard gebleven.

Ook de koperen kroonluchter (met een Hebreeuwse inscriptie) die sinds 1856 boven de sjoelgangers hing, bevindt zich nog in Ridderkerk. Het Joods Museum in Amsterdam, tenslotte, bewaart een katoenen kleedje met Hebreeuwse tekst dat is gehaakt door de jonge Sara Stranders, in 1858 geboren in het Ridderkerkse synagogepand. Dit zogenaamde ‘challekleedje’ werd tijdens Pesach over het gevlochten sjabbatbrood gelegd.

Sara was een dochter van Nathan Stranders, die in 1849 als jonge onderwijzer naar Ridderkerk was gekomen, er trouwde met de dochter van de joodse slager aan de Benedenrijweg, en bij hen introk. Toen Nathan in 1913 overleed, was hij bijna een halve eeuw voorganger in de synagoge geweest. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Benjamin, maar na het opdoeken van de Ridderkerkse gemeente verhuisde zijn gezin naar Den Haag. Alle herinneringen aan de eens bloeiende joodse gemeente van Ridderkerk gingen met hen verloren: de meeste leden van het gezin Stranders, sommigen hoogbejaard, werden tijdens de oorlog in kampen ver van huis vermoord.

Kelvin Wilson


.

Op deze foto van begin twintigste eeuw staat het echtpaar Benjamin en Betje Stranders rechts, voor de deur van hun huis, slagerij en synagoge